Elke wijnliefhebber heeft wel eens de uitdrukking “mineraal” gehoord als hij naar een wijn verwijst, vooral naar witte. Maar de term wordt vaak te veel gebruikt. Het wordt (te) vaak gebruikt om een ​​verteerbare, frisse wijn te beschrijven, zonder zoetigheid… In werkelijkheid komt mineraliteit overeen met zeer specifieke smaakkenmerken.

Mineraliteit is in feite een aromatische familie. Dit is het kenmerk van een wijn die nuances onthult van natte steen, vuursteen, ijzer, oesterschelpen of zelfs jodium… Een kenmerk dat heel vaak wordt aangetroffen in witte wijnen uit Chablis of Sancerre. Maar niet alleen! De grote witte wijnen van de Côte de Beaune zijn bijzonder minerale Chardonnays, zoals een Meursault Perrières of een Montrachet.

De rode wijnen worden niet weggelaten. We merken vaak het zoutgehalte op in de mooiste appellations van de Côte de Nuits, in Mercurey, maar ook in de Beaujolais crus.

Wat hebben al deze wijnen gemeen? De invloed van het terroir. Minerale aroma’s komen niet uit het niets: ze worden gewonnen uit wijnbouwgronden. Zo associëren we de aroma’s van oesterschelpen over het algemeen met de kalkstenen ondergrond van Chablis, terwijl de nuances van vuursteen terug te vinden zijn in de vuursteenterroirs van Sancerre. In de Beaujolais brengen bepaalde granietsoorten ook hun aandeel aan mineraliteit met zich mee.

Een conditio sine qua non voorwaarde voor dit terroir om zijn weg naar de fles te vinden: een goede beworteling van de wijnstokken. Dit is waar de keuzes van de wijnmaker tellen. Maar dit onderwerp verdient een eigen artikel…

Share This